1.
De eerste ochtend heerste ruimte
in stilte.
Onder een trillend gezang
werd de woelende aarde
van rillend ei tot Lichaam
tot Levensbel.
De nacht verlichtte de nieuwe krachten
van ontbotte knoppen,
het gejuich van bengelse benen.
2.
Verbeeld ik
een schip dat de aarde draagt
en met gebroken boeglippen
de zure zon drinkt.
Als voorgeboorte
golden de diepe geuren
van het openscheuren van aarde.
Wij lagen zwaar te slapen.
3.
Op de tast werd aan de nacht
het vlees onttrokken
dat gestalte werd.
Ons lijf.
Eerst kwam de huid
onder het ritmisch trillen
van kuiten en van klieren
& de lont zat in de kont.
Daarna pas kwam het fluiten van de mond
& de aan spraak te wijten raadsels.
4.
Hakend in de takken der schijn
bleken bivalente machten
hiërogliefen
gebrouwd uit duizend tere gedachten.
& de rook van verdwenen botten
als van bibberende aardaders
werd geslagen tot gedoofde kraters.
Dit weze ons brandend lot…
5.
Gezeten in de zon
denk ik aan de draaiing
van de aarde-
wat moet zij al moe zijn
zonder verpozen
zonder het zelf te hebben verkozen.
Pulserend leven
het hart
waarop wij mensen toeren.
6.
Schreeuwen spreeuwen
van de daken van de bomen
dat de kersen lekker zijn?
Of zijn ze enkel rood en sappig…